junior
US /ˈdʒuː.njɚ/
UK /ˈdʒuː.njɚ/
1.
junior, jongere
a person having a lower rank in an organization or profession
:
•
She was promoted from junior associate to senior manager.
Ze werd gepromoveerd van junior medewerker naar senior manager.
•
He's a junior partner in the law firm.
Hij is een junior partner in het advocatenkantoor.
2.
junior, derdejaars student
a student in the third year of college or high school
:
•
My brother is a junior in high school this year.
Mijn broer is dit jaar een junior op de middelbare school.
•
The university held a special orientation for all juniors.
De universiteit hield een speciale oriëntatie voor alle junioren.
1.
junior, jongere
of or for younger or less experienced people
:
•
He plays for the junior football team.
Hij speelt voor het junior voetbalteam.
•
The company offers junior positions for recent graduates.
Het bedrijf biedt junior posities aan voor pas afgestudeerden.