sow
US /soʊ/
UK /soʊ/

1.
zaaien
plant (seed) by scattering it on or in the earth
:
•
Farmers sow seeds in the spring.
Boeren zaaien zaden in de lente.
•
He sowed the lawn with new grass seed.
Hij zaaide het gazon met nieuw graszaad.
2.
zaaien, veroorzaken
to cause (a feeling or condition) to begin or spread
:
•
His words sowed doubt among the team members.
Zijn woorden zaaiden twijfel onder de teamleden.
•
The incident sowed discord within the community.
Het incident zaaide onenigheid binnen de gemeenschap.