skip out
US /skɪp aʊt/
UK /skɪp aʊt/

1.
ervandoor gaan, ontlopen, ontduiken
to leave quickly and secretly, especially to avoid paying for something or fulfilling a responsibility
:
•
He tried to skip out on the bill after dinner.
Hij probeerde ervandoor te gaan zonder de rekening te betalen na het avondeten.
•
She decided to skip out on her responsibilities and go on vacation.
Ze besloot haar verantwoordelijkheden te ontlopen en op vakantie te gaan.