shy
US /ʃaɪ/
UK /ʃaɪ/

1.
verlegen, schuw
nervous or timid in the company of other people.
:
•
She was too shy to ask him to dance.
Ze was te verlegen om hem ten dans te vragen.
•
He's a very shy child.
Hij is een heel verlegen kind.
2.
1.
2.
schrikken, terugdeinzen
(of a horse) start suddenly aside from an object or noise due to nervousness.
:
•
The horse shied at the sudden movement.
Het paard schrok van de plotselinge beweging.
•
The young colt would often shy at shadows.
Het jonge veulen schrok vaak van schaduwen.
1.
schrikbeweging, terugdeinzen
a sudden movement aside, especially by a horse.
:
•
The horse made a sudden shy and nearly unseated its rider.
Het paard maakte een plotselinge schrikbeweging en wierp bijna zijn ruiter af.
•
A sudden shy from the dog made the cat jump.
Een plotselinge schrikbeweging van de hond deed de kat springen.