confident
US /ˈkɑːn.fə.dənt/
UK /ˈkɑːn.fə.dənt/

1.
zelfverzekerd, zeker
feeling or showing confidence in oneself or one's abilities or character
:
•
She felt confident about her presentation.
Ze voelde zich zelfverzekerd over haar presentatie.
•
He is a very confident speaker.
Hij is een zeer zelfverzekerde spreker.
2.
overtuigd, zeker
feeling or showing certainty about something
:
•
I am confident that we will succeed.
Ik ben ervan overtuigd dat we zullen slagen.
•
The doctor was confident of a full recovery.
De dokter was overtuigd van een volledig herstel.