settle down
US /ˈset̬.l̩ daʊn/
UK /ˈset̬.l̩ daʊn/

1.
kalmeren, tot rust komen
to become calm, quiet, or comfortable
:
•
The children finally settled down after playing all afternoon.
De kinderen kwamen eindelijk tot rust na de hele middag gespeeld te hebben.
•
Please settle down and listen to the instructions.
Ga alsjeblieft rustig zitten en luister naar de instructies.
2.
zich vestigen, een gezin stichten
to start living a quiet and routine life in one place, often by marrying and having children
:
•
After years of traveling, he decided to settle down and buy a house.
Na jaren reizen besloot hij zich te vestigen en een huis te kopen.
•
They got married and settled down in the suburbs.
Ze trouwden en vestigden zich in de buitenwijken.