reflect

US /rɪˈflekt/
UK /rɪˈflekt/
"reflect" picture
1.

weerspiegelen, terugkaatsen

throw back without absorbing it

:
The mirror reflected her image.
De spiegel weerspiegelde haar beeld.
The calm water reflected the sky.
Het kalme water weerspiegelde de lucht.
2.

nadenken, overwegen

think deeply or carefully about

:
She needs time to reflect on her decision.
Ze heeft tijd nodig om over haar beslissing na te denken.
He paused to reflect on the day's events.
Hij pauzeerde om de gebeurtenissen van de dag te overdenken.
3.

weerspiegelen, aantonen

show or be evidence of

:
His actions reflect his true character.
Zijn acties weerspiegelen zijn ware karakter.
The decline in sales reflects the economic downturn.
De daling van de verkoop weerspiegelt de economische neergang.