prey
US /preɪ/
UK /preɪ/

1.
1.
2.
uitbuiten, misbruik maken van
to exploit or victimize (someone)
:
•
Loan sharks often prey on desperate individuals.
Woekeraars buiten vaak wanhopige individuen uit.
•
He felt like he was being preyed upon by the system.
Hij voelde zich uitgebuit door het systeem.