premier
US /prɪˈmɪr/
UK /prɪˈmɪr/

1.
vooraanstaand, leidend, eerste
first in importance, order, or position; leading
:
•
The company is a premier provider of software solutions.
Het bedrijf is een vooraanstaande leverancier van softwareoplossingen.
•
He is the premier expert in his field.
Hij is de vooraanstaande expert in zijn vakgebied.
1.
premier
the head of the government in some countries
:
•
The Premier announced new economic policies.
De premier kondigde nieuwe economische beleidsmaatregelen aan.
•
She met with the Premier to discuss the issue.
Ze ontmoette de premier om de kwestie te bespreken.
1.
in première gaan, voor het eerst vertonen
to show (a film, play, etc.) for the first time
:
•
The new movie will premier at the film festival.
De nieuwe film zal in première gaan op het filmfestival.
•
The band will premier their new song tonight.
De band zal vanavond hun nieuwe nummer in première laten gaan.