plan on

US /plæn ɑːn/
UK /plæn ɑːn/
"plan on" picture
1.

van plan zijn, voornemen

to intend to do something in the future

:
We plan on visiting Paris next year.
We zijn van plan volgend jaar Parijs te bezoeken.
Do you plan on staying for dinner?
Ben je van plan om te blijven eten?
2.

rekenen op, verwachten

to rely on or expect something to happen

:
Don't plan on him helping you; he's very busy.
Reken er niet op dat hij je helpt; hij is erg druk.
We can't plan on good weather for the picnic.
We kunnen niet rekenen op goed weer voor de picknick.