parallel
US /ˈper.ə.lel/
UK /ˈper.ə.lel/

1.
parallel
side by side and having the same distance continuously between them
:
•
The two roads run parallel to each other.
De twee wegen lopen parallel aan elkaar.
•
Draw a line parallel to the existing one.
Trek een lijn parallel aan de bestaande.
2.
parallel, vergelijkbaar
similar or analogous in some way
:
•
There are many parallel examples in history.
Er zijn veel parallelle voorbeelden in de geschiedenis.
•
Her career has a parallel trajectory to mine.
Haar carrière heeft een parallelle traject met de mijne.
1.
parallel, tegenhanger
a person or thing that is similar or analogous to another
:
•
His story has no parallel in modern literature.
Zijn verhaal heeft geen parallel in de moderne literatuur.
•
The two events ran in parallel.
De twee gebeurtenissen liepen parallel.
1.
parallelliseren, overeenkomen met
be side by side with (something) and have the same distance continuously between them
:
•
The train tracks parallel the river for miles.
De treinsporen lopen parallel aan de rivier over kilometers.
•
His work parallels that of a famous artist.
Zijn werk parallelliseert dat van een beroemde kunstenaar.