paper

US /ˈpeɪ.pɚ/
UK /ˈpeɪ.pɚ/
"paper" picture
1.

papier

material manufactured in thin sheets from the pulp of wood or other fibrous substances, used for writing, drawing, or printing on, or as wrapping material.

:
•
She wrote a letter on a piece of paper.
Ze schreef een brief op een stuk papier.
•
The book is made of recycled paper.
Het boek is gemaakt van gerecycled papier.
:
sheetmaterialparchment
2.

krant

a newspaper

:
•
Did you read the paper today?
Heb je de krant vandaag gelezen?
•
He works for a local paper.
Hij werkt voor een lokale krant.
:
newspaperjournalgazette
3.

paper, artikel

a scholarly article or essay, especially one read at a conference or published in an academic journal.

:
•
She presented her research paper at the conference.
Ze presenteerde haar onderzoekspaper op de conferentie.
•
His latest paper was published in a prestigious journal.
Zijn nieuwste paper werd gepubliceerd in een prestigieus tijdschrift.
:
articleessayreportthesis
1.

behangen

cover (a wall or interior) with wallpaper.

:
•
We decided to paper the living room in a floral design.
We besloten de woonkamer te behangen met een bloemmotief.
•
The old house needed to be completely papered.
Het oude huis moest volledig behangen worden.
:
wallpapercoverline
:
on paperpaper cliptoilet paperpaper towelcarbon papertracing paperrice paper