sheet

US /ʃiːt/
UK /ʃiːt/
"sheet" picture
1.

laken, beddenlaken

a large rectangular piece of cotton or other fabric, used on a bed to lie on or lie under

:
I need to change the bed sheets today.
Ik moet vandaag de beddenlakens verschonen.
The hospital uses white cotton sheets.
Het ziekenhuis gebruikt witte katoenen lakens.
2.

blad, vel

a piece of paper

:
Please write your name on this sheet.
Schrijf alstublieft uw naam op dit blad.
He handed me a sheet of instructions.
Hij gaf me een vel instructies.
3.

plaat, vel

a broad, flat piece of material, typically metal or glass, used in construction or manufacturing

:
The roof was covered with corrugated iron sheets.
Het dak was bedekt met golfplaten van ijzeren platen.
They installed large glass sheets for the windows.
Ze installeerden grote glazen platen voor de ramen.
4.

laag, vlakte

a wide, continuous expanse of something, such as water, ice, or flame

:
A sheet of rain poured down.
Een gordijn van regen viel neer.
The lake was covered with a thin sheet of ice.
Het meer was bedekt met een dunne laag ijs.
1.

bedekken, bekleden

to cover with a sheet or sheets

:
She sheeted the furniture before painting the room.
Ze bedekte de meubels met lakens voordat ze de kamer schilderde.
The heavy snow sheeted the entire landscape.
De zware sneeuw bedekte het hele landschap.