overall

US /ˌoʊ.vɚˈɑːl/
UK /ˌoʊ.vɚˈɑːl/
"overall" picture
1.

algemeen, totaal

taken as a whole; in general

:
The overall cost of the project was higher than expected.
De totale kosten van het project waren hoger dan verwacht.
The overall impression was positive.
De algemene indruk was positief.
1.

over het algemeen, in het algemeen

taken as a whole; in general

:
Overall, the event was a success.
Over het algemeen was het evenement een succes.
He performed well overall, despite a few mistakes.
Hij presteerde over het algemeen goed, ondanks een paar fouten.
1.

overall, tuinbroek

a loose-fitting protective garment worn over other clothes, especially for dirty work

:
The mechanic wore blue overalls while working on the car.
De monteur droeg een blauwe overall tijdens het werken aan de auto.
Children often wear overalls for playing outdoors.
Kinderen dragen vaak overalls om buiten te spelen.