altogether
US /ˌɑːl.təˈɡeð.ɚ/
UK /ˌɑːl.təˈɡeð.ɚ/

1.
helemaal, volledig
completely; totally
:
•
I don't altogether agree with your assessment.
Ik ben het niet helemaal eens met jouw beoordeling.
•
The cost was altogether too high.
De kosten waren helemaal te hoog.
2.
al met al, in totaal
considering everything; all in all
:
•
Altogether, it was a successful event.
Al met al was het een succesvol evenement.
•
There were ten people altogether at the party.
Er waren in totaal tien mensen op het feest.