orderly

US /ˈɔːr.dɚ.li/
UK /ˈɔːr.dɚ.li/
"orderly" picture
1.

ordelijk, netjes

arranged or disposed in a neat, tidy manner

:
The books were stacked in an orderly fashion on the shelves.
De boeken waren op een ordelijke manier op de planken gestapeld.
The classroom was always kept in an orderly state.
Het klaslokaal werd altijd in een ordelijke staat gehouden.
2.

gedisciplineerd, netjes

behaving in a well-behaved and disciplined manner

:
The crowd remained orderly despite the long wait.
De menigte bleef gedisciplineerd ondanks het lange wachten.
The students marched orderly into the assembly hall.
De studenten marcheerden ordelijk de aula in.
1.

ziekenhuisbediende, verpleeghulp

a hospital attendant who performs non-medical duties

:
The orderly helped the patient move from the bed to the wheelchair.
De ziekenhuisbediende hielp de patiënt van het bed naar de rolstoel.
He worked as an orderly in a busy city hospital.
Hij werkte als ziekenhuisbediende in een druk stadziekenhuis.