mean

US /miːn/
UK /miːn/
"mean" picture
1.

betekenen, bedoelen

intend to convey, indicate, or refer to (a particular thing or notion); signify

:
What do you mean by that?
Wat bedoel je daarmee?
These statistics mean that we are making progress.
Deze statistieken betekenen dat we vooruitgang boeken.
2.

bedoelen, van plan zijn

intend (something) to occur or be the case

:
I didn't mean to hurt your feelings.
Ik bedoelde het niet om je gevoelens te kwetsen.
He was meant to be here an hour ago.
Hij had hier een uur geleden moeten zijn.
1.

gemeen, vals

unkind, malicious, or unfair

:
That was a very mean thing to say.
Dat was een heel gemene opmerking.
Don't be so mean to your little brother.
Wees niet zo gemeen tegen je kleine broertje.
2.

gierig, zuinig

(of a person) unwilling to give or share things, especially money; not generous

:
He's too mean to buy a round of drinks.
Hij is te gierig om een rondje drankjes te kopen.
She's very mean with her money.
Ze is erg zuinig met haar geld.
1.

gemiddelde

the average of a set of numbers

:
Calculate the mean of these values.
Bereken het gemiddelde van deze waarden.
The mean temperature for the month was 15 degrees Celsius.
De gemiddelde temperatuur voor de maand was 15 graden Celsius.