make a deal
US /meɪk ə diːl/
UK /meɪk ə diːl/

1.
een deal sluiten, een overeenkomst sluiten
to reach an agreement or come to terms with someone, often involving a negotiation or exchange
:
•
We need to make a deal before the end of the day.
We moeten een deal sluiten voor het einde van de dag.
•
They tried to make a deal, but couldn't agree on the price.
Ze probeerden een deal te sluiten, maar konden het niet eens worden over de prijs.