lump

US /lʌmp/
UK /lʌmp/
"lump" picture
1.

klont, brok, bult

a compact mass of a substance, especially one without a definite or regular shape

:
•
There was a small lump in the dough.
Er zat een kleine klont in het deeg.
•
She felt a lump in her throat.
Ze voelde een brok in haar keel.
:
clumpmasshunkchunkgobbet
2.

domoor, kluns, slome

a heavy, clumsy, or slow-witted person

:
•
He's a bit of a lump, but he means well.
Hij is een beetje een domoor, maar hij bedoelt het goed.
•
Don't just sit there like a lump, help me out!
Zit niet zomaar als een zak aardappelen, help me!
:
clodoafdoltboobylummox
1.

samenvoegen, op één hoop gooien, groeperen

to deal with or consider (a number of different things or people) as a single group or unit

:
•
We can lump all these expenses together.
We kunnen al deze uitgaven samenvoegen.
•
Don't lump me in with those people.
Gooi me niet op één hoop met die mensen.
:
groupcombinemergebundlepool
:
lump suma lump in your throat