independence
US /ˌɪn.dɪˈpen.dəns/
UK /ˌɪn.dɪˈpen.dəns/

1.
onafhankelijkheid, zelfstandigheid
the fact or state of being independent
:
•
The country gained its independence in 1960.
Het land verwierf zijn onafhankelijkheid in 1960.
•
She values her financial independence.
Ze hecht waarde aan haar financiële onafhankelijkheid.