walking

US /ˈwɑː.kɪŋ/
UK /ˈwɑː.kɪŋ/
"walking" picture
1.

wandelen, lopen

the action of walking

:
He enjoys long walks in the park.
Hij geniet van lange wandelingen in het park.
The doctor recommended daily walking for better health.
De dokter raadde dagelijks wandelen aan voor een betere gezondheid.
1.

lopend, wandelend

moving or traveling on foot

:
She was seen walking down the street.
Ze werd lopend over straat gezien.
Are you walking or taking the bus?
Ben je aan het lopen of neem je de bus?