force out
US /fɔːrs aʊt/
UK /fɔːrs aʊt/
1.
eruit werken, dwingen te vertrekken
to make someone leave a job or position, often unwillingly
:
•
The company tried to force out older employees with early retirement packages.
Het bedrijf probeerde oudere werknemers eruit te werken met vervroegde pensioenregelingen.
•
The scandal might force him out of office.
Het schandaal zou hem uit zijn ambt kunnen dwingen.
2.
uitpersen, uitdrijven
to make something come out by using force
:
•
He had to force out the last bit of toothpaste from the tube.
Hij moest het laatste beetje tandpasta uit de tube persen.
•
The pump was used to force out the water from the flooded basement.
De pomp werd gebruikt om het water uit de ondergelopen kelder weg te pompen.