flounder
US /ˈflaʊn.dɚ/
UK /ˈflaʊn.dɚ/

1.
2.
worstelen, ploeteren, verward zijn
struggle mentally; show or feel great confusion
:
•
The company began to flounder when the economy worsened.
Het bedrijf begon te worstelen toen de economie verslechterde.
•
He was floundering for an answer.
Hij worstelde om een antwoord te vinden.
1.
bot, schol
a small flatfish that typically lives in coastal waters and estuaries, often burrowing in sand or mud.
:
•
We caught a flounder while fishing in the bay.
We vingen een bot tijdens het vissen in de baai.
•
The chef prepared a delicious grilled flounder.
De chef bereidde een heerlijke gegrilde bot.