fleet

US /fliːt/
UK /fliːt/
"fleet" picture
1.

vloot, wagenpark

a group of vehicles or aircraft operating together or under the same ownership

:
The company has a large fleet of delivery trucks.
Het bedrijf heeft een grote vloot bezorgwagens.
The airline is expanding its fleet with new aircraft.
De luchtvaartmaatschappij breidt haar vloot uit met nieuwe vliegtuigen.
2.

marinevloot, zeemacht

a country's navy

:
The entire British fleet was mobilized during the war.
De hele Britse vloot werd gemobiliseerd tijdens de oorlog.
The admiral commanded a powerful naval fleet.
De admiraal voerde het bevel over een machtige marinevloot.
1.

vlug, snel

(of a person or animal) fast and agile in movement

:
The gazelle is a very fleet animal.
De gazelle is een zeer vlug dier.
He was fleet of foot and easily outran his opponents.
Hij was snel ter been en rende zijn tegenstanders gemakkelijk voorbij.
1.

vliegen, snel voorbijgaan

to move or pass swiftly

:
Time seems to fleet by when you're having fun.
De tijd lijkt te vliegen als je plezier hebt.
The clouds fleeted across the sky.
De wolken vlogen door de lucht.