fitness
US /ˈfɪt.nəs/
UK /ˈfɪt.nəs/
1.
conditie, fitheid
the condition of being physically fit and healthy
:
•
Regular exercise is essential for good fitness.
Regelmatige lichaamsbeweging is essentieel voor een goede conditie.
•
She joined a gym to improve her overall fitness.
Ze werd lid van een sportschool om haar algehele conditie te verbeteren.
2.
geschiktheid, toereikendheid
the quality of being suitable to fulfill a particular role or task
:
•
The fitness of the candidate for the job was questioned.
De geschiktheid van de kandidaat voor de functie werd in twijfel getrokken.
•
We need to assess the fitness of the equipment for the expedition.
We moeten de geschiktheid van de uitrusting voor de expeditie beoordelen.