health

US /helθ/

UK /helθ/

gezondheid

the state of being free from illness or injury

•

Good health is essential for a happy life.

Een goede gezondheid is essentieel voor een gelukkig leven.

•

She takes care of her health by exercising regularly.

Ze zorgt voor haar gezondheid door regelmatig te sporten.

gezondheidstoestand, conditie

a person's mental or physical condition

•

His mental health has improved significantly.

Zijn mentale gezondheid is aanzienlijk verbeterd.

•

The doctor inquired about her general health.

De dokter informeerde naar haar algemene gezondheid.