finish with
US /ˈfɪnɪʃ wɪð/
UK /ˈfɪnɪʃ wɪð/

1.
klaar zijn met, afmaken
to stop doing or using something
:
•
Are you finished with the computer yet?
Ben je al klaar met de computer?
•
I need to finish with this report before I leave.
Ik moet klaar zijn met dit rapport voordat ik wegga.
2.
het uitmaken met, een einde maken aan
to end a relationship with someone
:
•
She decided to finish with him after years of arguments.
Ze besloot het uit te maken met hem na jaren van ruzies.
•
I think it's time to finish with this toxic friendship.
Ik denk dat het tijd is om een einde te maken aan deze giftige vriendschap.