expression
US /ɪkˈspreʃ.ən/
UK /ɪkˈspreʃ.ən/

1.
uitdrukking, expressie
the process of making known one's thoughts or feelings
:
•
Art is a form of self-expression.
Kunst is een vorm van zelfexpressie.
•
He struggled with the expression of his emotions.
Hij worstelde met de expressie van zijn emoties.
2.
uitdrukking, zegswijze
a word or phrase, especially an idiomatic one
:
•
The phrase 'kick the bucket' is an idiomatic expression.
De uitdrukking 'kick the bucket' is een idiomatische uitdrukking.
•
She used a common expression to describe the situation.
Ze gebruikte een veelvoorkomende uitdrukking om de situatie te beschrijven.
3.
uitdrukking, gezichtsuitdrukking
a look on someone's face that conveys a particular emotion
:
•
Her face had an expression of pure joy.
Haar gezicht had een uitdrukking van pure vreugde.
•
He had a puzzled expression on his face.
Hij had een verwarde uitdrukking op zijn gezicht.