dependent

US /dɪˈpen.dənt/
UK /dɪˈpen.dənt/
"dependent" picture
1.

afhankelijk van

contingent on or determined by

:
The success of the project is dependent on teamwork.
Het succes van het project is afhankelijk van teamwork.
Your grade will be dependent on your final exam score.
Je cijfer zal afhankelijk zijn van je eindtoetsscore.
2.

afhankelijk

requiring someone or something for support

:
Elderly people can become dependent on their caregivers.
Oudere mensen kunnen afhankelijk worden van hun zorgverleners.
He is financially dependent on his parents.
Hij is financieel afhankelijk van zijn ouders.
1.

afhankelijke, kostganger

a person who relies on another, especially for financial support

:
He has three dependents, including his wife and two children.
Hij heeft drie afhankelijken, waaronder zijn vrouw en twee kinderen.
As a student, she is still a dependent of her parents.
Als student is ze nog steeds een afhankelijke van haar ouders.