dependence
US /dɪˈpen.dəns/
UK /dɪˈpen.dəns/

1.
afhankelijkheid
the state of relying on or being controlled by someone or something else
:
•
The country's dependence on oil exports makes its economy vulnerable.
De afhankelijkheid van het land van olie-export maakt de economie kwetsbaar.
•
Children have a natural dependence on their parents.
Kinderen hebben een natuurlijke afhankelijkheid van hun ouders.
2.
verslaving, afhankelijkheid
addiction to a drug or alcohol
:
•
He sought treatment for his drug dependence.
Hij zocht behandeling voor zijn drugsverslaving.
•
Alcohol dependence can have serious health consequences.
Alcoholafhankelijkheid kan ernstige gezondheidsgevolgen hebben.