demon
US /ˈdiː.mən/
UK /ˈdiː.mən/

1.
demon, duivel
an evil spirit or devil, especially one thought to possess a person or act as a tormentor in hell
:
•
Ancient legends speak of powerful demons lurking in the shadows.
Oude legendes spreken van krachtige demonen die in de schaduwen loeren.
•
He believed he was possessed by a demon.
Hij geloofde dat hij bezeten was door een demon.
2.
wreed persoon, boosaardig persoon
a cruel, evil, or wicked person
:
•
He was a demon of a man, ruthless and unforgiving.
Hij was een demon van een man, meedogenloos en onvergeeflijk.
•
The dictator was a true demon, responsible for countless atrocities.
De dictator was een ware demon, verantwoordelijk voor talloze wreedheden.
3.
krachtige negatieve invloed, groot probleem
a person or thing that has a powerful negative effect
:
•
The drug addiction became his personal demon.
De drugsverslaving werd zijn persoonlijke demon.
•
Dealing with bureaucracy can be a real demon.
Omgaan met bureaucratie kan een ware demon zijn.