connectivity
US /ˌkɑː.nekˈtɪv.ə.t̬i/
UK /ˌkɑː.nekˈtɪv.ə.t̬i/

1.
connectiviteit, verbinding
the ability of computers and other electronic devices to connect to each other or to the internet
:
•
The hotel offers free Wi-Fi connectivity to all guests.
Het hotel biedt gratis Wi-Fi-connectiviteit aan alle gasten.
•
Poor network connectivity can lead to slow internet speeds.
Slechte netwerkconnectiviteit kan leiden tot trage internetsnelheden.
2.
verbondenheid, samenhang
the state of being connected or interconnected
:
•
The new smart home system offers seamless connectivity between all devices.
Het nieuwe smart home systeem biedt naadloze connectiviteit tussen alle apparaten.
•
The project aims to improve rural connectivity, providing internet access to remote areas.
Het project heeft tot doel de landelijke connectiviteit te verbeteren en internettoegang te bieden aan afgelegen gebieden.