commuting
US /kəˈmjuː.t̬ɪŋ/
UK /kəˈmjuː.t̬ɪŋ/
1.
woon-werkverkeer, pendelen
the act of traveling regularly over some distance, especially between one's home and place of work or study
:
•
His daily commuting takes over an hour each way.
Zijn dagelijkse woon-werkverkeer duurt meer dan een uur per enkele reis.
•
Many people are choosing remote work to avoid long commuting times.
Veel mensen kiezen voor werken op afstand om lange reistijden te vermijden.
1.
pendelend, reizend
traveling regularly over some distance, especially between one's home and place of work or study
:
•
He spends two hours daily commuting to the city.
Hij besteedt dagelijks twee uur aan het pendelen naar de stad.
•
She enjoys commuting by bike, even in bad weather.
Ze geniet van het fietsen, zelfs bij slecht weer.