chap

US /tʃæp/
UK /tʃæp/
"chap" picture
1.

kerel, jongen

a man or boy

:
He's a good chap, always willing to help.
Hij is een goede kerel, altijd bereid om te helpen.
The old chap next door always waves hello.
De oude man hiernaast zwaait altijd gedag.
1.

barsten, scheuren

(of skin) become cracked, rough, or sore, typically as a result of exposure to cold, wind, or sun

:
My lips always chap in the winter.
Mijn lippen barsten altijd in de winter.
His hands were red and chapped from the cold.
Zijn handen waren rood en gebarsten van de kou.