call out
US /kɔːl aʊt/
UK /kɔːl aʊt/

1.
roepen, uitroepen, terechtwijzen
to shout or say something loudly
:
•
She had to call out his name several times before he heard her.
Ze moest zijn naam verschillende keren roepen voordat hij haar hoorde.
•
The teacher had to call out the student for cheating.
De leraar moest de student terechtwijzen voor valsspelen.
2.
oproepen, uitnodigen
to summon someone to come to a place or to do something
:
•
The manager had to call out an extra team to handle the emergency.
De manager moest een extra team oproepen om de noodsituatie af te handelen.
•
The union decided to call out its members for a strike.
De vakbond besloot haar leden op te roepen voor een staking.