call on
US /kɔːl ɑːn/
UK /kɔːl ɑːn/

1.
oproepen, verzoeken
to ask someone in a formal way to do something
:
•
The teacher decided to call on a student to answer the question.
De leraar besloot een student op te roepen om de vraag te beantwoorden.
•
The president will call on the nation to unite during this crisis.
De president zal de natie oproepen om zich te verenigen tijdens deze crisis.
2.
bezoeken, langsgaan bij
to pay a brief visit to someone
:
•
I decided to call on my grandmother after work.
Ik besloot na het werk mijn grootmoeder te bezoeken.
•
We should call on our neighbors to see if they need anything.
We zouden onze buren moeten bezoeken om te zien of ze iets nodig hebben.