call off
US /kɔːl ˈɔːf/
UK /kɔːl ˈɔːf/
1.
afgelasten, annuleren
to cancel something; to decide that something will not happen
:
•
They had to call off the outdoor concert due to heavy rain.
Ze moesten het openluchtconcert afgelasten vanwege de hevige regen.
•
Let's call off the meeting and reschedule for next week.
Laten we de vergadering afgelasten en verzetten naar volgende week.
2.
terugroepen, afblazen
to order a person or animal to stop attacking or chasing someone or something
:
•
The police officer had to call off his dog when the suspect surrendered.
De politieagent moest zijn hond terugroepen toen de verdachte zich overgaf.
•
Please call off your attack dogs; they're terrifying my children.
Gelieve uw aanvalshonden terug te roepen; ze jagen mijn kinderen de stuipen op het lijf.