buzz

US /bʌz/
UK /bʌz/
"buzz" picture
1.

gezoem, geruis

a low, continuous humming or murmuring sound, made by or similar to that of a bee

:
•
The buzz of the bees filled the air.
Het gezoem van de bijen vulde de lucht.
•
I heard a faint buzz from the refrigerator.
Ik hoorde een zwak gezoem uit de koelkast.
:
humdronewhirmurmurhiss
2.

ophef, kick, sensatie

a feeling of excitement, pleasure, or exhilaration

:
•
There's a real buzz about the new movie.
Er is een echte ophef over de nieuwe film.
•
The concert gave me a great buzz.
Het concert gaf me een geweldige kick.
:
excitementthrillstimulationkickvibe
1.

zoemen, trillen

make a low, continuous humming or murmuring sound

:
•
The bees buzzed around the flowers.
De bijen zoemden rond de bloemen.
•
My phone buzzed in my pocket.
Mijn telefoon trilde in mijn zak.
:
humdronevibratewhir
2.

zoeven, razen

move quickly with a humming sound

:
•
The car buzzed past us on the highway.
De auto zoefde ons voorbij op de snelweg.
:
whizzoomdashrush
3.

binnenlaten, aanbellen

call someone on an intercom or doorbell

:
•
I'll buzz you up when you arrive.
Ik zal je binnenlaten als je aankomt.
•
Can you buzz me into the building?
Kun je me binnenlaten in het gebouw?
:
ringchimesignal
:
buzz cutgive someone a buzz