boy

US /bɔɪ/
UK /bɔɪ/
"boy" picture
1.

jongen

a male child or young man

:
The little boy was playing with his toy car.
De kleine jongen speelde met zijn speelgoedauto.
He's a good boy, always helping his parents.
Hij is een brave jongen, helpt altijd zijn ouders.
2.

jongen, kerel

a friendly form of address for a man, especially a young one

:
Hey, boy, come over here for a second.
Hé, jongen, kom eens hier.
Good boy, you did a great job!
Goed zo, jongen, je hebt het geweldig gedaan!
1.

jongen, man

used to express excitement, surprise, or emphasis

:
Oh boy, this is going to be a long day.
Oh jongen, dit wordt een lange dag.
Boy, am I tired!
Jongen, wat ben ik moe!