bob

US /bɑːb/
UK /bɑːb/
"bob" picture
1.

bob, bobkapsel

a short, blunt haircut, especially for women or children

:
•
She decided to get a short bob for the summer.
Ze besloot een korte bob te nemen voor de zomer.
•
Her new bob really suits her face shape.
Haar nieuwe bob past echt goed bij haar gezichtsvorm.
:
bob cutpageboy
2.

dobber, schietlood

a small, buoyant object, such as a float on a fishing line or a plumb bob

:
•
The fishing line had a red bob attached to it.
De vislijn had een rode dobber eraan vast.
•
He used a plumb bob to check the vertical alignment of the wall.
Hij gebruikte een schietlood om de verticale uitlijning van de muur te controleren.
:
floatplumb
1.

wippen, knikken

make a quick, short movement up and down

:
•
The boat began to bob on the waves.
De boot begon te wippen op de golven.
•
She gave a quick bob of her head in agreement.
Ze knikte snel met haar hoofd als teken van instemming.
:
bouncejigglenoddip
2.

duiken, ontwijken

move quickly to avoid a blow or to duck under something

:
•
He had to bob to avoid the low branch.
Hij moest duiken om de lage tak te ontwijken.
•
The boxer learned to bob and weave to dodge punches.
De bokser leerde duiken en ontwijken om stoten te ontwijken.
:
duckdodgeweavestoop
:
bobbedPixie-Bobbob and weaveBob’s your uncle