blessing

US /ˈbles.ɪŋ/
UK /ˈbles.ɪŋ/
"blessing" picture
1.

zegen

God's favor and protection.

:
May God's blessing be upon you.
Moge Gods zegen over u zijn.
They received a special blessing from the priest.
Ze ontvingen een speciale zegen van de priester.
2.

zegen, voordeel, geluk

something that is beneficial or brings happiness

:
The new job was a real blessing for our family.
De nieuwe baan was een ware zegen voor ons gezin.
It's a blessing that no one was seriously hurt in the accident.
Het is een zegen dat niemand ernstig gewond raakte bij het ongeluk.