belonging
US /bɪˈlɑːŋ.ɪŋ/
UK /bɪˈlɑːŋ.ɪŋ/

1.
verbondenheid, erbij horen
an affinity for a place or situation
:
•
She felt a strong sense of belonging in her new community.
Ze voelde een sterk gevoel van verbondenheid in haar nieuwe gemeenschap.
•
The club provides a sense of belonging for its members.
De club biedt een gevoel van verbondenheid voor haar leden.
2.
bezittingen, eigendommen
possessions or personal effects
:
•
Please ensure all your personal belongings are with you before leaving.
Zorg ervoor dat al uw persoonlijke bezittingen bij u zijn voordat u vertrekt.
•
Lost and found is where you can claim your missing belongings.
Bij de gevonden voorwerpen kunt u uw vermiste bezittingen ophalen.