anger

US /ˈæŋ.ɡɚ/
UK /ˈæŋ.ɡɚ/
"anger" picture
1.

woede, boosheid

a strong feeling of annoyance, displeasure, or hostility

:
His face was red with anger.
Zijn gezicht was rood van woede.
She felt a surge of anger when she heard the news.
Ze voelde een golf van woede toen ze het nieuws hoorde.
1.

boos maken, ergeren

make (someone) angry

:
His constant complaining began to anger her.
Zijn constante geklaag begon haar te ergeren.
The injustice of the situation truly angered him.
Het onrecht van de situatie maakte hem echt woedend.