analog
US /ˈæn.ə.lɑːɡ/
UK /ˈæn.ə.lɑːɡ/
1.
analoog, tegenhanger
a person or thing seen as comparable to another
:
•
The human brain is often considered an analog to a computer.
Het menselijk brein wordt vaak beschouwd als een analoog aan een computer.
•
The new software is an analog to the old system, but with improved features.
De nieuwe software is een analoog van het oude systeem, maar met verbeterde functies.
1.
analoog
relating to or using a mechanism in which data is represented by a continuously variable physical quantity, such as spatial position or voltage
:
•
The old radio used analog tuning.
De oude radio gebruikte analoge afstemming.
•
Analog clocks have hands that move around a dial.
Analoge klokken hebben wijzers die rond een wijzerplaat bewegen.