amusement

US /əˈmjuːz.mənt/
UK /əˈmjuːz.mənt/
"amusement" picture
1.

amusement, vermaak, plezier

the state or experience of finding something funny

:
Her story caused great amusement among the listeners.
Haar verhaal veroorzaakte grote amusement onder de luisteraars.
He watched the children with quiet amusement.
Hij keek met stille amusement naar de kinderen.
2.

vermaak, attractie, plezier

an activity that provides entertainment and pleasure

:
The fair offered various amusements for all ages.
De kermis bood diverse amusementsmogelijkheden voor alle leeftijden.
They spent the afternoon at the amusement park.
Ze brachten de middag door in het pretpark.