weather

US /ˈweð.ɚ/
UK /ˈweð.ɚ/
"weather" picture
1.

weer

the state of the atmosphere at a particular place and time as regards heat, cloudiness, dryness, sunshine, wind, rain, etc.

:
The weather is beautiful today.
Het weer is prachtig vandaag.
What's the weather forecast for tomorrow?
Wat is de weersvoorspelling voor morgen?
1.

verweren, aantasten

wear away or change the appearance or texture of (something) by exposure to the air

:
The rocks have been weathered by wind and rain.
De rotsen zijn verweerd door wind en regen.
The old wooden fence had weathered to a silvery gray.
Het oude houten hek was verweerd tot een zilvergrijze kleur.
2.

doorstaan, doorleven

withstand (a storm or difficulty)

:
The ship managed to weather the storm.
Het schip wist de storm te doorstaan.
They had to weather many challenges to achieve their goal.
Ze moesten veel uitdagingen doorstaan om hun doel te bereiken.