voiced
US /vɔɪst/
UK /vɔɪst/
1.
geuit, uitgesproken
spoken or uttered
:
•
His concerns were clearly voiced during the meeting.
Zijn zorgen werden duidelijk geuit tijdens de vergadering.
•
The opinions voiced by the public were diverse.
De meningen die door het publiek werden geuit, waren divers.
2.
stemhebbend
(of a speech sound) produced with vibration of the vocal cords
:
•
The 'b' sound in 'bat' is a voiced consonant.
De 'b'-klank in 'bat' is een stemhebbende medeklinker.
•
Many English consonants have both voiced and voiceless pairs.
Veel Engelse medeklinkers hebben zowel stemhebbende als stemloze paren.
1.
uiten, uitspreken
to express (something) in words
:
•
He voiced his opinion on the matter.
Hij uitte zijn mening over de kwestie.
•
The committee voiced its concerns about the new policy.
De commissie uitte haar zorgen over het nieuwe beleid.