visage
US /ˈvɪz.ɪdʒ/
UK /ˈvɪz.ɪdʒ/

1.
gezicht, gelaat
a person's face, with reference to the form or proportions of the features
:
•
Her serene visage radiated peace.
Haar serene gezicht straalde rust uit.
•
The old man's weathered visage told tales of a hard life.
Het verweerde gezicht van de oude man vertelde verhalen over een zwaar leven.
2.
aanzien, uiterlijk
a person's appearance or aspect
:
•
The city presented a new visage after the renovations.
De stad presenteerde een nieuw aanzien na de renovaties.
•
The company tried to maintain a positive visage despite financial difficulties.
Het bedrijf probeerde een positief imago te behouden ondanks financiële moeilijkheden.