tray
US /treɪ/
UK /treɪ/

1.
dienblad, blad
a flat, shallow container with a raised rim, used for carrying, holding, or displaying articles
:
•
She carried the drinks on a silver tray.
Ze droeg de drankjes op een zilveren dienblad.
•
The waiter brought our food on a large wooden tray.
De ober bracht ons eten op een groot houten dienblad.
2.
bakje, lade
a shallow, open container for holding or displaying small items, often part of a larger unit
:
•
He organized his tools in a plastic tray.
Hij organiseerde zijn gereedschap in een plastic bakje.
•
The printer has a paper tray that holds 200 sheets.
De printer heeft een papierlade die 200 vellen bevat.
1.
op een dienblad leggen, opmaken
to place or arrange on a tray
:
•
She carefully trayed the delicate pastries.
Ze legde voorzichtig de delicate gebakjes op een dienblad.
•
The fresh bread was trayed and ready for sale.
Het verse brood werd op dienbladen gelegd en was klaar voor verkoop.