tang

US /tæŋ/
UK /tæŋ/
"tang" picture
1.

smaak, geur

a strong, pungent taste or smell

:
The lemon had a sharp, refreshing tang.
De citroen had een scherpe, verfrissende smaak.
There was a faint tang of salt in the air.
Er hing een lichte geur van zout in de lucht.
2.

angel, doorn

the part of a tool, such as a knife, chisel, or file, that extends into the handle

:
The knife's blade was firmly attached to the handle by its tang.
Het lemmet van het mes was stevig aan het handvat bevestigd door zijn angel.
He checked the tang of the chisel to ensure it was properly seated in the handle.
Hij controleerde de angel van de beitel om er zeker van te zijn dat deze goed in het handvat zat.
1.

geuren, smaken

to have a strong, pungent taste or smell

:
The cheese began to tang as it aged.
De kaas begon te geuren naarmate hij ouder werd.
The sea air tanged with the scent of seaweed.
De zeelucht rook naar zeewier.